Pennenvruchten
Scroll naar beneden voor de schrijfartikelen van pennenvruchten of klik op de titel van uw interesse.
Blikopeners
~ November 2017 ~ 10 woorden om te vermijden
~ Juli 2017 ~ Vier wetenswaardigheden over het woordje ‘dan'ââ¬â¹
~ Juni 2017 ~ Het verschil tussen perspectief en focalisatie
~ Mei 2017 ~ Twee gouden tips om aanhalingstekens juist te gebruiken
~ April 2017 ~ Hoe breng je symboliek in je tekst?
~ Maart 2017~ Hoe schrijf je in beeldende taal?
ââ¬â¹ââ¬â¹~ februari 2017 ~ De buitengewone kracht van het bescheiden bijwoord
~ November 2017 ~
10 woorden om te vermijden
Goede schrijvers weten dat hun verhaal moet lezen als een trein - een hogesnelheidstrein het liefst. Daartoe beperken ze zich tot de kern van wat ze willen vertellen. Dat betekent niet dat ze karig moeten schrijven, wél dat ze bepaalde woorden vermijden, omdat die alle vaart uit een verhaal halen. Hieronder volgen de tien meest gebruikte tekstbrekers.
1. mooi
Mooi is een leeg containerbegrip. Het was mooi weer, bijvoorbeeld, zegt helemaal niets. Voor een visser is mooi weer regen, want dan bijten de vissen goed, maar een boer die het hooi van zijn land wil halen, wenst droogte. Ook een mooi meisje, een mooie jas of een mooie taart vertellen niets. Omschrijf het weer, het meisje, de jas of de taart. Geef beeldende of smakelijke omschrijvingen, bijvoorbeeld: Het was een slagroomtaart, versierd met gekonfijte vruchten.
2. eigenlijk
Eigenlijk is een overbodig woord dat overal en steeds opduikt. Het is een stopwoord. Ze wilden eigenlijk zwemmen betekent dat ze wilden zwemmen, maar dat er iets is tussengekomen. Vertel wat dat is, bijvoorbeeld: Ze wilden zwemmen, maar er was onweer voorspeld.
Gebruik in andere gevallen het woord feitelijk wanneer je eigenlijk wilt schrijven, en houd het dan ook bij de feiten: Feit was dat er onweer was voorspeld. Niemand haalde het in zijn hoofd te gaan zwemmen.
3. een soort
Bedenk dat er van allerlei voorwerpen, dieren en mensen soorten zijn. Als het nodig is, beschrijf je die: De mier is een soort vliesvleugelige (want er zijn diverse soorten vliesvleugeligen). Beter is echter te schrijven dat de mier behoort tot de orde van de vliesvleugeligen. Dat is passend jargon (*).
Schrijf je over een soort schutting, laat dan zien welke soort je precies bedoelt (een van hout, van riet, beton, wilgentenen, overwoekerd door onkruid, whatever). Hetzelfde geldt voor gebouwen, bergen, bossen, meren, straten, stegen, machines - kortom: voor al je onderwerpen die in je verhaal voorkomen. Beschrijf ze efficiënt zoals ze zijn. Maak je er niet vanaf met een gemaksterm als een soort.
4. die
Het woord die luidt vaak een bijvoeglijke bijzin in. Bijvoeglijke bijzinnen vertragen de Schwung van het verhaal. Kijk eens naar deze zin: In de vensterbank, die bedekt was met dorre blaadjes, stond een ficus, die aan het uitdrogen was. En vergelijk hem met deze: De vensterbank was bedekt met dorre blaadjes van de verdroogde ficus.
Het is dus een kwestie van strak formuleren om het beeld efficiënt over te brengen aan de lezer.
5. bijwoorden van hoedanigheid
Een bijwoord van hoedanigheid geeft een gesteldheid weer, bijvoorbeeld genoeglijk, stilletjes, traditiegetrouw. Een paar voorbeelden:
Moeder nipte genoeglijk aan haar advocaatje. De context van deze belevenis hoort genoeglijkheid uit te stralen: de sfeer, het moment van de dag, Moeders gebaren. Haar nippen kun je daarnaast plastisch beschrijven, met alle bijbehorende details, zodat de scène gaat leven.
De kinderen schaarden zich rond de tafel, waar vader, aan het hoofd gezeten, traditiegetrouw voorlas uit de Bijbel. Uit het gehele verhaal moet af te leiden zijn dat het traditie is dat vader uit de Bijbel voorleest, terwijl de kinderen rond de tafel geschaard zijn. De lezer moet al weten dat dit op gezette tijden gebeurt. Je hebt de traditie verwerkt in wat je in een eerdere fase vertelde. Het woord traditiegetrouw is daarom overbodig.
6. niet / geen
De woorden niet en geen geven aan dat iets niet gebeurt, er niet is of niet gewenst is. Maar wat heeft de lezer eraan? Moet hij zelf maar raden wat wél gebeurt, er wél is of wél gewenst is?
Beter is daarom om positief te schrijven, dus niet: Hij woonde niet ver van het station, maar Hij woonde dicht bij het station.
Of niet: Hij had er geen zin in, maar: Hij had er afkeer van.
7. maar / toch en hoewel / toch
Maar en toch zijn spiegelingen van elkaar, net als hoewel en toch. Gebruik je de een, kan de ander gerust achterwege blijven, bijvoorbeeld: De meloen zag er onfris uit, maar toch kocht Gerard hem. Of: Hoewel de meloen er onfris uitzag, kocht Gerard hem toch.
Beter is: De meloen zag er onfris uit, en toch kocht Gerard hem.
Of: Hoewel de meloen er onfris uitzag, kocht Gerard hem.
8. hetzelfde / ook
Vermijd dubbelop formuleringen, zoals de combinatie hetzelfde / ook, bijvoorbeeld: Joram vond de werkbespreking niet nodig; Elselien vond hetzelfde ook. Schrijf in dit geval: Elselien vond het ook of: Elselien vond hetzelfde.
9. in de richting van
Wanneer een personage zich ergens naartoe beweegt en er niet aankomt, gebruik je in de richting van. Komt je personage wél bij het beoogde doel, dan gaat hij er gewoon naartoe, bijvoorbeeld: Jonas liep in de richting van de ijscokar en werd overreden door een vrachtwagen. Of: Jonas liep naar de ijscokar en bestelde een dubbeldikke wafel.
Hetzelfde geldt voor kijken in de richting van. Laat je personage kijken naar. Want als hij in de richting van bijvoorbeeld een boom kijkt, ziet hij waarschijnlijk van alles en ook de boom, maar je wilt dat de focus op de boom ligt (want anders zou je deze niet noemen).
10. toen
Toen is een van de meest beruchte woorden in verhalende fictie. Wees er zeer spaarzaam mee. Je mag het op 25 pagina’s maximaal één keer gebruiken. Maak in het geval van Toen gleed Oma uit van toen een moment met een bijpassende plaats, een kleine scène op zich, bijvoorbeeld: Al bij de voordeur gleed Oma uit.
In het Tipartikel van oktober komen de te vermijden werkwoorden aan de orde.
In het Tipartikel van september zetten we een aantal woorden op rij die je tijdens het schrijven van verhalen beter vermijden kunt. Vandaag kijken we naar alternatieven van werkwoorden.
1. kijken
In verhalen kijken mensen wat af. Ze kijken elkaar aan, ze kijken met gefronste wenkbrauwen, verschrikt, verbaasd, boos, verliefd, in de verte, naar … vul maar in. Een mens heeft vijf zintuigen, probeer ze allemaal afwisselend te gebruiken. En vervang kijken door een alternatief, bijvoorbeeld gluren, turen, staren, bestuderen.
Beter nog is de situatie zodanig te beschrijven dat je kijken vermijdt, bijvoorbeeld: Ze hielden elkaar in de gaten of: Ze kende zijn rituelen: krant lezen, pijp roken, wandeling maken. Ze kent deze rituelen doordat ze naar hem gekeken heeft. Jij als schrijver vervangt dat kijken door wát ze zag.
2. zouden
Zou is de onvoltooid verleden toekomende tijd van zullen. In verhalen wordt het vaak in vragende vorm gebruikt om spanning op te roepen: Zouden Max en Leen ook op het feest zijn? En als er zouden zijn, hoe zou Jenny zich daarbij voelen? Schrap minstens twee van deze ‘zouden’ en vervang ze door de onvoltooid verleden tijd: Zouden Max en Leen ook op het feest zijn? En als ze er waren, hoe voelde dat voor Jenny?
3. worden
Worden is in tekst een passieve vorm van beschrijven wat gaande is. In enkele gevallen moet je het gebruiken, bijvoorbeeld bij: Het kind werd geboren. In andere gevallen kun je veel beter beschrijven wat er gebeurt of wie iets doet, bijvoorbeeld: Er werd op de deur geklopt vervang je door Iemand klopte op de deur. Of: De deur werd opengedaan door: De deur ging open.
Wil je afstand creëren, dan kan worden goed werken, bijvoorbeeld bij: Er werd zwijgend gegeten. En toch kun je dan net zo goed schrijven: Ze aten zwijgend. Het geeft net zo veel indicatie van de sfeer waarin gegeten wordt / waarin men eet.
4. beginnen
Personages doen iets, ze handelen, spreken of denken. Uiteraard beginnen ze daar altijd mee, voordat ze het daadwerkelijk kunnen doen. Daarom kun je beginnen vrijwel altijd weglaten. In plaats van Hij begon te huilen kun je schrijven: Hij huilde . Je kunt ook het huilen op zich beschrijven, bijvoorbeeld: Altijd als hij aan zijn vader dacht, kwamen de tranen.
5. lijken op / zijn alsof
Lijken op betekent: zijn alsof. Wanneer je lijken op gebruikt, vervalt alsof. Wil je alsof gebruiken, dan is een vorm van zijn nodig en laat je lijken achterwege. Een paar voorbeelden.
De meest overzichtelijke vorm is dat iets ergens op lijkt, bijvoorbeeld: De kinderen lijken op elkaar. Anders wordt het wanneer het lijkt dat er iets gaat gebeuren, bijvoorbeeld: Het lijkt (erop) dat het gaat regenen. Incorrect is: Het lijkt alsof het gaat regenen.
Wanneer je twijfelt of je het goed doet, kun je in plaats van lijken beter het werkwoord zijn gebruiken, bijvoorbeeld: Het is alsof de zon doorbreekt. Of: Het is net ijs.
Niet correct in dit geval is: Het lijkt net ijs, of: Het lijkt net alsof het ijs is.
6. proberen
‘Je moet niet proberen, je moet doen,’ zegt men wel eens. Ditzelfde geldt voor verhalen: laat je personages niet proberen, laat ze doen. Uit het doen blijkt of ze in hun streven falen of slagen, en dat is onderdeel van je verhaal. Schrijf dus bijvoorbeeld niet: Hij probeerde nonchalant over te komen, maar beschrijf dat gedrag, bijvoorbeeld: Bas deed een kleine stap opzij, verschikte zijn stropdas en glimlachte. Hier voelt de lezer wel aan dat Bas zich een bepaalde houding aanmeet.
Benieuwd naar meer taboe-werkwoorden? Hier vind je er nog meer.
N.B.
Gebruik nooit het woord vakjargon, dat is dubbelop. Jargon is een ander woord voor vaktaal. Schrijf dus óf jargon óf vaktaal.
.
~ Juli 2017 ~
Vier wetenswaardigheden over het woordje ‘dan'ââ¬â¹
Het woordje ‘dan’ kent vele betekenissen en toepassingen. In verhalende teksten wordt het soms zwaar misbruikt. We zetten vier ‘dannen’ op een rij en laten zien waar het woord incorrect gebruikt wordt. Ook lees je hoe je het woord wél goed gebruikt.
1. Als bijwoord van tijd
Het bijwoord van tijd ‘dan’ kun je in technisch opzicht haast niet incorrect gebruiken. Een zin als: ‘Eerst maak je je sommen af, dan is het pauze’ is logisch en correct en voorzien van een goede volgorde: eerst dit, dan dat. Anders wordt het wanneer een schrijver ‘dan’ als gemakswoord gebruikt. Kijk eens naar deze mededelende zin: ‘Joep heeft zin in een ijsje, maar hij heeft geen geld. Dan komt hij op een idee!’
Wat de schrijver hier hoort te doen, is vertellen wat er gebeurt tijdens ‘dan’. Niemand komt zomaar op een goed idee; daar gaat een denkproces aan vooraf. Al redenerend en associërend komt Joep op een idee om een ijsje te scoren en dán haalt hij het. Zo zijn de logica en het verloop van het verhaal op orde.
Wat voor ‘dan’ geldt, geldt in gelijke mate voor equivalenten als ‘toen’, ‘daarna’, ‘op dat moment’ en dergelijke. Indien ze geen inhoud hebben, vallen ze in de tekst als een teek op een hond: als een parasiet.
Het zijn overigens niet enkel beginnende schrijvers die zich ervan af maken met ‘dan’. In het uit drie kolommen bestaand verhaal ‘Meester Jaap zwemt’ uit De dikke meester Jaap van Jacques Vriens, valt het woord zomaar vier keer:
‘Dan zien ze (…) het zwembad liggen.
Dan roept Teun ineens (…)
Dan maakt hij zich extra groot (…)
‘Echt weer iets voor hem,’ zegt Tijs dan.
Mogelijk wil de schrijver de vaart in het verhaal houden, maar hij slaat essentiële informatie van zijn personages over, zoals oriëntatie, observatie en gevoel. Deze hadden het verhaal enorm kunnen kleuren.
Let ook eens op het volgende: in veel teksten volgt na ‘dan’ heel vaak het woord ‘plotseling’, ‘ineens’ of ‘langzamerhand’. Ook deze bijwoorden kun je veel beter vervangen door informatie. Zelden gebeurt iets plotseling - de personages hebben gewoon niet opgemerkt dat er iets gaande was. Maar het proces dat tot iets ‘plotselings’ leidt kan cruciaal zijn voor het verhaal. Op zijn minst moet er een vooraankondiging, een view forward zijn. Werk je die goed uit, dan is ‘dan’ niet nodig, evenmin als ‘plotseling’.
En gaat iets ‘langzamerhand’, dán heeft de schrijver alle gelegenheid om melding te maken van wát er gebeurt tijdens een langzaam verlopend proces. Dat kan de spanning van het verhaal - mits goed opgebouwd - enorm versterken.
Goede schrijvers mijden daarom het woordje ‘dan’ en geven in plaats ervan inhoud aan de betreffende scène.
2. Als modaal partikel
Het woord ‘dan’ als modaal partikel komt veel in de gesproken taal voor. Een partikel is een klein deeltje in een tekst dat op zichzelf staat, zonder voor- of achtervoegsel of verbuigingsmogelijkheden. Modaliteit wil in dit verband zeggen dat er een verhouding bestaat tussen een bepaalde werkelijkheid en de weergave daarvan. Voorbeelden:
‘Toe dan!’
‘Goeiedag, dan!’
‘Tot morgen dan!’’
‘Oké dan.’
Uit deze teksten blijkt een bepaalde houding ten aanzien van degene tot wie gesproken wordt. Hiermee wordt de relatie tussen beide geïllustreerd. In het eerste geval lezen we een commando, in het tweede gemoedelijkheid, in het derde iets saamhorigs en in het vierde toegeeflijkheid.
De ‘dannen’ van deze soort vind je ook terug in andere modale partikels, zoals toch, eens, even:
‘Loop toch heen!’
‘Ga eens opzij.’
‘Luister even.’
In verhalende tekst kun je modale partikels gebruiken om een personage een eigen taal te geven, waardoor diens karakter sterker naar voren komt. Als beschrijvende tekst zijn modale partikels lege hulzen. Breng ze waar ze horen: in de prullenbak.
3. Als stopwoord
Wees je ervan bewust dat stopwoorden gemakkelijk je tekst insluipen, terwijl ze er niets te zoeken hebben. Zelfs als lezer vallen ze je niet direct op, maar op de eerste drie-en-een-halve pagina van Oom Willibrord van Jan Terlouw vinden we maar liefst tien keer het woord ‘dan’, bijvoorbeeld:
Tenslotte was er dan nog de tweeling.
(…) waarbij je dan ook weer voeten moest vegen.
Als er iets ongewoon was op deze wereld dan was hij het.
De vele bijwoorden (dan, nog, ook, weer) geven wel een bepaalde smaak aan het verhaal, maar voor de context en inhoud zijn ze volkomen overbodig.
4. Als vergrotende trap
Tot slot heel kort:
iets is groter dan, of net zo groot als,
mooier dan of net zo mooi als,
meer dan of net zo veel als.
.
~ Juni 2017 ~
Het verschil tussen perspectief en focalisatie
In de verteltheorie maakt men gebruik van de termen perspectief en focalisatie. Voor sommige schrijvers zijn dit tamelijk abstracte en lastig te hanteren begrippen.
Onderstaande voorbeelden willen uitleg en duidelijkheid geven, opdat je zo breed en diep mogelijk inhoud kunt geven aan je personages en diens belevenissen die tezamen je verhaal vormen.
Perspectief
Met perspectief - ook point of view genoemd - wordt bedoeld: het standpunt van een personage ten opzichte van een gegeven in het verhaal, meer specifiek diens blik op de zaak.
Stel dat er drie personages en één object in je verhaal voorkomen: Sonja, een Zuidduitse vrouw van 65, Didi, haar buurvrouw van 34 en Timo, een kruimeldief van 22. Het object is een koekoeksklokje.
Sonja heeft op een veiling voor 3200 euro een origineel uit hout gesneden Zuidduits koekoeksklokje gekocht. Zij hangt het op aan de muur boven haar elektrische potkachel, schikt op de schoorsteenmantel een stapeltje antiquarische boeken en kijkt om de zoveel minuten op de klok, enkel omdat ze het een prachtige aanblik vindt. Met zien hoe laat het is heeft het niets te maken. Dit is haar perspectief op het klokje.
Didi, haar buurvrouw die eens in de week bij haar een kopje thee komt drinken - voornamelijk om haar verzonnen liefdesescapades te bespreken - vindt het klokje een irritant, lawaaiig pru, in een over the top kitscherige setting. Ze weet dat de klok aan de muur hangt, maar keurt hem geen blik waardig. Dit is haar perspectief op het klokje.
Timo, de kruimeldief, komt toevallig langs Sonja’s huis, kijkt naar binnen en ziet een koekoeksklokje aan de muur hangen. Voor hem is het een object om te jatten en te verkopen.
Focalisatie
Met focalisatie wordt bedoeld: de persoonlijke beleving van een personage ten opzichte van een gegeven in het verhaal, meer specifiek diens gevoel voor de zaak.
Sonja houdt van haar koekoeksklokje. Zij heeft - gezien haar Zuidduitse achtergrond - een voorkeur voor koekoeksklokjes. Dat zij een origineel model heeft weten te bemachtigen, geeft haar een fijn gevoel. Elke keer dat het koekoekje uit zijn huisje springt en ‘Koekoek!’ roept, maakt haar hart een extra slag van vreugde. De antiquarische boeken, met tekst in Gotische letters, versterken het ‘heimische’ gevoel bij haar. Tot slot heeft zij haar volledige spaargeld aan het klokje besteed, en om al deze redenen is het voor haar een uiterst kostbaar bezit dat voorziet in een behoefte die zij dagelijks voelt.
Didi raakt na korte tijd extreem geïrriteerd door het ding. Elk kwartier vliegt de koekoek uit zijn hok, en bij elk vierde kwartier koekoekt hij eerst de kwartieren weg en dan ook nog de hele uren. Het hoge geluid dringt door de dunne muren van de goedkope huurwoningen heen. Na hierover een paar maal geklaagd te hebben bij Sonja, zonder resultaat, botert het niet meer tussen de twee. Er wordt geen thee meer gedronken (met alle gevolgen voor Didi’s liefdesleven).
Timo’s gevoel zegt hem dat hij een goede slag kan slaan als hij het klokje eenmaal in bezit heeft. Hij onderzoekt op internet de prijs die hij voor het klokje vragen kan, fantaseert over het geld dat het hem opbrengen zal en wat hij er mee doen kan (bijvoorbeeld een reisje aanbieden aan Winnie, het meisje van zijn dromen - die hem niet ziet staan, maar als hij met een zak geld over de brug komt, misschien wel) en hij wikt en weegt zijn kansen om bij Sonja binnen te sluipen.
Wanneer nu het verhaal op het punt komt dat de diefstal gepleegd wordt, heeft dit voor alle drie de personages verstrekkende gevolgen, zowel in perspectief als in focalisatie:
In perspectief:
Sonja kijkt met lede ogen naar de kale plek op de muur, Didi hervindt de rust in haar huis, en Timo bestudeert in zijn slaapkamer het klokje om te ontdekken wat hij nu in concreto gestolen heeft en wat het waard is.
In focalisatie:
Sonja raakt door het gemis van het geliefde klokje vervreemd van haar omgeving en van zichzelf, en neigt naar een depressie. Didi merkt dit en krijgt medelijden met Sonja, waardoor de vriendschap weer een kans krijgt (en Didi’s liefdesleven opbloeit). Timo rekent zich rijk, neemt Winnie mee op een reisje naar de zon en heeft de tijd van zijn leven.
Jij als verteller maakt de keuzes
Een verteller maakt keuzes ten aanzien van de waarnemingen en het gedrag van zijn personages in relatie tot de gebeurtenissen die zijn personages ondergaan of aanstichten, en ten aanzien van objecten en situaties die in het verhaal voorkomen.
Jij bént die verteller. Jij kiest voor een - door jou - gekleurde weergave van de gebeurtenissen, waarbij je de lezer laat voelen hoe hij het verhaal zou moeten interpreteren: als betrokken op Sonja, Didi of Timo. Het hangt af van je bedoeling met het verhaal welk perspectief en welke focalisatie je het sterkst benadrukt.
Kijk eens naar je eigen verhalen en analyseer waar je perspectief toepast en waar focalisatie. Onderzoek ook of deze goed op elkaar aansluiten en of ze je verhaal versterken. Waar ligt het zwaartepunt, en waarom daar?
~ Mei 2017 ~
Twee gouden tips om aanhalingstekens juist te gebruiken
Bij het schrijven van creatieve teksten kun je gemakkelijk in verwarring raken over het juiste gebruik van aanhalingstekens. Waar horen ze te staan bij een dialoog? Bij een citaat? Wanneer je ironie gebruikt of een titel van een boek of film wilt noemen?
In dit artikel komen de regels puntsgewijs aan de orde. Print ze uit en hang ze boven je bureau, dan maak je nooit meer fouten met aanhalingstekens.
Aanhalingstekens:
- komen altijd in paren voor (aanhalingstekens openen en aanhalingstekens sluiten),
- worden gebruikt met enkele of dubbele tekens (‘ ‘ of “ “),
- worden gebruikt om een citaat weer te geven,
- worden gebruikt om ironie weer te geven,
- worden gebruikt om te verwijzen naar een woord in de tekst of naar een titel.
Voor een aanhalingsteken:
- komt een spatie (behalve aan het begin van een regel).
Na een aanhalingsteken:
- komt een spatie (behalve aan het eind van een regel).
Tussen een aanhalingsteken en een leesteken of een letter:
- komt géén spatie.
Na een aanhalingsteken:
- volgt geen hoofdletter (behalve als er een nieuwe zin volgt).
1. De ELDA-regel
Gebruik bij citaten de ELDA-regel: eerst leesteken, dan aanhalingsteken. Leestekens zijn o.a. punten, komma’s, vraagtekens, uitroeptekens. Zie voorbeelden hieronder:
Voorbeeld citaat goed:
- enkele aanhalingstekens:
- ‘Hoe laat is het?’ vroeg Jan.
- dubbele aanhalingstekens:
- “Hoe laat is het?” vroeg Jan.
Voorbeeld citaat fout:
- enkele aanhalingstekens:
- ‘Hoe laat is het?’vroeg Jan.
- ‘ Hoe laat is het? ’ vroeg Jan.
- ‘Hoe laat is het?’ Vroeg Jan.(1)
(Voor dubbele aanhalingstekens geldt hetzelfde als voor enkele).
2. Kies voor één vorm van aanhalingstekens
Kies voor één vorm van aanhalingstekens: óf enkele óf dubbele. Gebruik ze nooit door elkaar in een tekst, behalve bij een citaat in een citaat, bijvoorbeeld:
- Jan vertelde: ‘Kees vroeg nog zo aan Wim: “Heb je geld bij je?” en Wim zei: “Ja.” Maar het draaide eropuit dat Kees alles betalen moest.’
- Begin evenmin een citaat met enkele aanhalingstekens en eindig met dubbele (of andersom), bijvoorbeeld:
- ‘Hoe laat is het?” vroeg hij.
Voorbeeld ironie:
- Iedereen vond de urenlange bijeenkomst echt ‘boeiend’.
- Iedereen vond de urenlange bijeenkomst echt “boeiend”.
Merk op dat hier de ELDA-regel niet past; er is geen sprake van een citaat, maar van een bepaald woord dat extra aandacht krijgt om de ironie te benadrukken.
Voorbeelden verwijzing naar een woord binnen de tekst of naar een titel:
- Het gaat hier om het woordje ‘precies’. Wat wordt daarmee bedoeld?
- In ‘Twee vrouwen’ beschrijft Harry Mulisch hoe een relatie op de klippen loopt.
Let op:
Titels van boeken, films of artikelen cursiveert men tegenwoordig, bijvoorbeeld:
- In Twee vrouwen beschrijft Harry Mulisch hoe een relatie op de klippen loopt.
(1) Het tekstverwerkingsprogramma Word geeft na aanhalingstekens sluiten vaak deze ‘correctie’: een hoofdletter na aanhalingstekens sluiten. Omdat vroeg hij geen zin is, maar onderdeel van de gehele zin (‘Hoe laat is het?’ vroeg hij.) schrijf je vroeg met een kleine letter. Anders wordt het wanneer je vroeg hij formuleert binnen een volledige zin, bijvoorbeeld:
- ‘Hoe laat is het?’ Hij vroeg het met een blik op de klok.
Je ziet dat vroeg ook dan geen hoofdletter krijgt.
Wil je meer weten over het juiste gebruik van leestekens, bestel dan hier het boekje Interpunctie, een kleine handleiding.
Hoe breng je symboliek in je tekst?
Het vorige artikel over beeldend schrijven sloten we af met de opmerking dat er een groot verschil is tussen beeld en symboliek. Wat is dat verschil, en hoe breng je symboliek in je tekst, daarover gaat dit artikel.
Het verschil tussen beeld en symboliek
Elk symbool is een beeld. Dat beeld moet een bepaalde werkelijkheid weergeven. Denk aan een smiley, J. Hij symboliseert vriendelijkheid in een digitale omgeving, waar toon en gebaar niet ‘meegelezen’ kunnen worden in de communicatie.
Tegelijkertijd is elk beeld niet een symbool. Denk aan het beeld van een mooie vrouw. Zij kán symbool staan voor iets, maar dat hoeft niet. Zij kan gewoon een mooie vrouw zijn.
Wat is symboliek?
Het voorvoegsel sym in woorden als symboliek, sympathie en symptoom staat voor samen of mede. Een symbool valt dus samen met een bepaalde inhoud, zoals die smiley samenvalt met vriendelijkheid.
Hoe gebruik je symboliek?
Als schrijver werk je niet met smileys. Je moet het doen met woorden die verbeelden wat jij wilt overbrengen, bijvoorbeeld een situatie of een gevoel, een sfeer e.d. Wanneer je woorden samenvallen met een extra inhoud die jij aan je tekst wilt geven - die meer vertelt dan er letterlijk staat - dan gebruik je symboliek.
Toegankelijke symboliek
Soms lees je gemakkelijk over symboliek heen. Wanneer bijvoorbeeld iemands gedrag samenvalt met een bepaald weertype, spreken we van een zonnig kind of een miezerig mannetje. We denken daarbij niet meer aan zon of motregen; we accepteren zonder meer de twee verschijnselen die met elkaar samenvallen als een eenheid.
Een groot stilist als Willem Elsschot schreef in zijn befaamde Kaas: ‘We kenden elkaar al eeuwen,’ wat natuurlijk net zo min waar is als dat een J jouw vriendelijke zelfportret is, maar iedereen begrijpt wat hij bedoelt.
Persoonlijke symboliek - een manier van zeggen
Diezelfde Elsschot schreef echter ook over zijn moeder als ‘een uitgaande lamp die dreigt te ontploffen bij wijze van afscheid.’ Hier overlappen symboliek en beeld elkaar: het beeld - de uitgaande lamp - staat symbool voor de stervende moeder. Tegelijkertijd staat de lamp symbool voor het leven, en het uitgaan ervan voor het sterven. Het is een grote kunst om beeld, symbool en inhoud zó samen te voegen dat ze samen een naadloze eenheid vormen.
Verborgen symboliek
Het kan heel spannend zijn om symboliek te verbergen in je verhaal. Je geeft er in feite je lezer een tweede verhaal bij mee, een boodschap, iets om over na te denken.
Vooral in sprookjes en oude verhalen vind je veel symboliek. Mensen voelen instinctief aan dat Roodkapje een rood mutsje draagt omdat rood symbool staat voor dadendrang, nieuwsgierigheid en passie1. Blauw vertegenwoordigt hemelse aspecten, zoals contemplatie, gebed, meditatie. Roodkapje zou dus nooit een blauw mutsje kunnen dragen, al zou het haar nog zo schattig staan. Het beeld en de inhoud zouden niet met elkaar overeenstemmen en het verhaal zou niet eens bestaan.
Gebruik symbolen selectief
Hoewel het niet echt nodig is om een verhaal te voorzien van symbolen, kruipen ze vaak vanzelf je tekst in. Onbewust hanteren we graag symbolen, omdat ze zo handig zijn om effectief een situatie, een gevoel of een bedoeling te illustreren.
Maak van je verhaal echter geen symbolenspeurtocht; zonder kennis over symboliek moet het verhaal ook boeiend zijn en goed te volgen.
Inspiraties voor symboolgebruik
Hieronder een aantal tips voor symboliek die je in je verhalen kunt gebruiken:
* weersomstandigheden (sneeuw, vorst, lente) in combinatie met een persoonlijkheid,
* de vier elementen (aarde, vuur, water, lucht, lees er hier meer over) in combinatie met karakters van personages,
* temperatuur (koud, hitte, lauw) in combinatie met sfeer,
* kleur (zie hier welke betekenis wereldwijd aan kleuren wordt toegekend) in combinatie met aankleding van personages, couleur locale,
* voorwerpen (lees hier en hier over symboliek van diverse voorwerpen) in combinatie met objecten die een rol spelen in de ontwikkeling van je verhaal of bij grote gebeurtenissen, zoals geboorte, huwelijk en oorlog,
* vruchten en bomen (zie hier en hier een artikel over de symboliek van vruchten en bomen) in combinatie met bepaalde gesteldheden zoals lust of zonde dan wel troost of houvast,
* dieren (lees hier over dierensymboliek), in combinatie met gevoel en gedrag,
* getallen (lees hier en hier over Bijbelse getalsymboliek), in combinatie met hoeveelheden, maten, tijden,
* rituelen (lees hier over diverse rituelen) in combinatie met verhaalontwikkeling en -conflict.
1Althans in de toenmalige westerse wereld. Tegenwoordig is onze blik op de wereld breder; we weten nu dat kleuren in verschillende samenlevingen verschillende betekenissen hebben.
~Maart 2017~
HOE SCHRIJF JE IN BEELDENDE TAAL?
Beeldende taal komt in veel verhalen en gedichten voor. Je kunt er op aanschouwelijke manier een bepaalde uiterlijke werkelijkheid mee vormgeven. Een beeld heeft namelijk veel meer zeggingskracht dan een uitgebreide beschrijving, hoe nauwkeurig of correct die ook is.
Hoe wordt beeldende taal nu gebruikt in literaire teksten en hoe kun je zelf beeldend schrijven?
1. Weet wat je wilt schrijven en zoek daar een beeld bij
Om in beeldende taal te kunnen schrijven, moet je eerst weten wát je wilt schrijven en vervolgens zoek je er een passend beeld bij.
Een voorbeeld
Je schrijft over de vluchtelingenkwestie. Een vluchteling kan zich in je verhaal voelen ‘als een ezel op de berg’: hij dacht op de goede weg te zijn naar betere oorden, maar raakt totaal verdwaald in de nieuwe wereld die hij betreedt, hij voelt zich dom en onaangepast en wordt koppig (want hij wil voort). Het beeld van een ezel en een berg vat deze toestand in enkele woorden samen en doet op eenvoudige wijze een appèl op het inlevingsvermogen van de lezer.
2. Maak één groot beeld
Kijk eens naar de tekst Als het stormt in je hart van Ramses Shaffey:
Als het storm in je hart, ga mee, ga mee,
met de storm die je voert naar een wilde zee.
Zet het anker niet uit, red niet je huid,
want de tijd zal ’t getij weer keren.
Hij had de storm grondig kunnen determineren als een hopeloze verliefdheid, een diepe rouw, een groot verlangen, een heftige ruzie, hij had keus uit zoveel mogelijkheden - maar hij liet de interpretatie van de storm over aan de luisteraar. Daarmee gaf hij ruimte aan zowel zijn tekst als aan zijn toehoorder, waardoor deze laatste zich met de inhoud van het lied kan identificeren. Zo maakt pluri-interpretabiliteit een tekst tot literatuur.
Let op dat je in één tekst beelden zoekt die bij elkaar passen. Allerlei bij elkaar gesprokkelde beelden maken je verhaal of gedicht onsamenhangend.
3. Houd het beeld concreet en toegankelijk
Het is verstandig om bij je tekst naar concrete beelden te zoeken die veel mensen kennen en waar ze een gevoel bij hebben. Daarmee maak je je verhaal of gedicht toegankelijk voor een grote lezersgroep. Mistige, gecompliceerde of übergeconstrueerde beelden maken je tekst abstract en daardoor misschien zelfs absurdistisch. Wanneer lezers dit niet kunnen plaatsen in hun belevingswereld loop je groot risico dat ze afhaken. Dat is jammer, want dan heb je je beeld voor niets bedacht en gebouwd en in woorden vertaald.
Een voorbeeld
Ook Franz Kafka, van wie gezegd is dat zijn schrijven een metafysische zoektocht naar God was, bediende zich van eenvoudige beelden die door hun overzichtelijkheid het hart van zijn lezers aansprak en nog altijd aanspreekt:
Wij zijn (…) in de situatie van treinreizigers die in een lange tunnel zijn verongelukt.
4. Beeldspraak
Beeldspraak is in de literatuur een manier van uitdrukken waarbij een voorwerp of een begrip vervangen wordt door een beeld. Je kunt hiervoor een vergelijking gebruiken: ‘Hij was zo mager als een speenvarken.’ Soms werkt het beeld sterker wanneer je de vergelijking weglaat: ‘Het speenvarken kwam aangelopen.’
Gebruik je een geheel nieuwe vergelijking, bijvoorbeeld: ‘Het broodje dat tante Lena ons voorzette smaakte naar Biks,’ dan moet wel blijken dat de vergelijking past binnen de context (tante Lena moet dus een verbinding hebben met diervoer en het diervoer moet een functi